Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want Hij heeft ze gegrond [2]op de [3]zeeen, en heeft ze gevestigd op de rivieren. 2. Of, aan de zeeen, en zo in het volggende, aan de rivieren. 3. Dat is, wateren. Zie Gen.1:10. Dat wateren on der de aarde zijn, is bekend en blijkt Ex.20:4, doch men kan dit alzo verstaan, dat God de aarde, of het droge, heeft doen uitsteken boven de wateren, die tevoren de aarde bedekten, en heeft ze voorts gegrondvest en als bebolwerkt, met, aan en op de wateren, die Hij [niettegenstaande dat zij vochtig en vloeiende, van nature onvast en daartoe ondienstig zouden zijn] maakt tot een zeer vast fondament des aardbodems, gelijk Hij het licht uit de duisternis voortbrengt; houdende alzo door zijne kracht water en aarde in hun verordineerde plaatsen. Zie verder hfdst.104 vs.5,6,7,8, en hfdst.136 vs.6, en verg. Job 26:7, en Job 38:4,6; Micha 6:2.